Tussen feit en fictie
Het Boekenweekgeschenk van dit jaar is bedriegelijk eenvoudig. In De verrekijker, ‘verderkijker’ door de jonge Van Kooten genoemd, gaat het centrale verhaal over een officiële brief geschreven aan sergeant Van Kooten die in 1940 een veldkijker heeft gevorderd van een burger. De brief aan de vader van Van Kooten is zo stellig, vooral door de vragen (‘op wiens last de vordering is geschied?’ ‘waar de bedoelde veldkijker is gebleven?’) dat zoon Van Kooten tweeënzeventig jaar na dato de behoefte voelt om zijn vader te rehabiliteren tegen dat ‘vileine toontje’ van de kapitein.
Wat volgt is een zoektocht naar de ware achtergronden van die vordering. Dat geeft Van Kooten de mogelijkheid om allerlei uitstapjes te maken over zijn familie, over zijn jeugd en om vergelijkingen te maken tussen vroeger en nu. Daarbij is het verleden steeds in het voordeel. Geschreven liefdesbrieven zijn mooier dan liefdesverklaring per mail, een echt boek lezen is beter lezen van een iPad. Zou Van Kooten een oude brompot zijn geworden?
Op een gegeven ogenblik ga je je afvragen of alles wat je leest wel klopt in De verrekijker. Van Kooten maakt al een onderscheid tussen feit en fictie door het verhaal van de vordering van de veldkijker zo in te kleuren dat zijn vader er goed uit naar voren komt. Die fictieve, mogelijke invullingen van het verhaal zijn cursief gemaakt. Voor de rest lijkt alles een waarachtige reconstructie te zijn van het verleden dat wel heel erg wordt geïdealiseerd:
Alle liefde, tijd en aandacht kwam van de ouders zelf. Waarschijnlijk is er nooit een jeugd van Nederland zo ruimhartig beschermd en vertroeteld als juist mijn generatie van arme oorlogskinderen.
Wat hadden wij niet allemaal moeten doorstaan!
Daarom. Nee, dat ging helemaal goed komen. Steek jij het theelichtje maar vast aan.